Shuttlevlucht ten vroegste in november

De Amerikaanse space shuttles blijven op zijn minst tot november aan de grond. Dat hebben zegslui van de Amerikaanse ruimtevaartorganisatie NASA gezegd. Het lanceervenster in september komt te vroeg om al een antwoord gevonden te hebben op de veiligheidsproblemen van de ruimteschepen.

Alles heeft te maken met het schuimrubber van de externe brandstoftank van de shuttles. Stukken van het beveiligingsmateriaal kwamen zowel bij de lancering van de ruimteveren Columbia als Discovery los. Bij Columbia leidde dat tot de dood van zeven astronauten.

Na de ramp met Columbia bleef de shuttle-vloot twee en een half jaar aan de grond. Daarbij werd één miljard dollar geïnvesteerd aan de speurtocht naar een oplossing van het probleem. Ondanks die zware investeringen, dook het probleem bij de lancering van Discovery opnieuw op.

Onderzoeksleider Bill Gerstenmaier gaf toe dat er geen voor de hand liggende oplossingen zijn, maar voegde er aan toe dat er aan de shuttles veranderingen zouden moeten doorgevoerd worden. "Ook bij de volgende vlucht zouden we het loskomen van een stuk schuim moeten verwachten," merkte hij op. "Het is een bijzonder moeilijk probleem."

Het grootste stuk dat bij de lancering van Discovery los kwam, woog 450 gram. Dat is iets minder dan het brokstuk dat Columbia raakte, maar het was cruciaal dat Discovery niet werd geraakt. Maar het zorgt er wel voor dat de shuttles opnieuw aan de grond gehouden worden.

Oorspronkelijk was een nieuwe lancering voorzien in september, maar dat wordt nu verschoven tot tenminste november. Indien ook die datum niet gehaald wordt, blijft het wachten tot volgend jaar. De NASA heeft immers voldoende licht nodig om de lancering te kunnen filmen en fotograferen. Dat is uit veiligheidsredenen nodig.

Die eerstvolgende vlucht is voor de shuttle Atlantis en moet beschouwd worden als een tweede testvlucht voor het shuttle-programma na de Columbia-ramp. Ook zal het werk aan het internationaal ruimtestation worden verder gezet.